Schetsen van Pijnacker
Uit: Schetsen uit de geschiedenis van Pijnacker, 2de druk,1986
Pijnacker sinds de Middeleeuwen
We pakken de geschiedenis van Pijnacker weer op en beginnen met een lijst van schouten van Pijnacker, aangevuld met de nadien optredende burgemeesters van Pijnacker.
Men moet zich niet voorstellen, dat hetzij het Ambacht hetzij het Graafschap lijsten bijhield van alle schouten, die achtereenvolgens zijn opgetreden. De namen van schouten blijken alleen uit akten of andere stukken, die van hen zijn uitgegaan of waarin zij als zodanig worden
genoemd.
Zo is, voór zover nu bekend, van vóór 1450 eigenlijk slechts de naam van één schout overgeleverd, die van Jan Boghe, door een vermelding in de grafelijke rekening van 1347. Echter ook Jan van Dorpe, die in 1269 met verlof van de graaf van Holland de koren-tiende van Pijnacker van Wouter van Ruyven koopt, is waarschijnlijk schout van Pijnacker geweest, al wordt dit in de akte niet met zoveel woorden gezegd.
Na 1450 neemt onze kennis toe. In de periode 1450-1500 kennen we uit directe vermeldingen Ysbrand Storm Woutersz. in 1460 en 1461 (in 1460 vermeld als Zybrand Storm Woutersz. in Delftse Statenkloosters), Willem Nagel Adriaensz. in 1468 en Thou Heinricksz. in 1494 en 1496/97.
Lijst van schouten en burgemeesters van Pijnacker:
| Naam | Periode |
|---|---|
| (Jan van Dorpe ?) | Vermeld in 1629 |
| Jan Boghe schout | Vermeld in 1347 Geryt Damasz. ca. 1450 |
| Dierck Claesz | ca 1455 |
| Ysbrand Storm Woutersz. | Vermeld in 1460 en 1461 |
| Willem Nagel Adriaensz | Vermeld in 1468 |
| Jan Splinter Jacobsz. | ca. 1470 |
| Jan van Dorp | ca 1475 |
| Jacob Gerytsz. alias Cop Breau | ca. 1475-ca. 1478 |
| Thou Heinricksz. | ca. 1478-1497 (t) |
| Pieter Hendricksz. (t) | ca. 1510-ca. 1536, wsch.: |
| Jan Ghysbrechtsz, | 1536-ca. 1539 |
| Dirck Willemsz. | ca. 1539-ca. 1570 |
| Dirck Jan Ghysen (zoon van Jan Ghysbrechts) | 1571-1574?, wsch.: (t) |
| Adam Dircks (zoon van Dirck Willemsz.) | 1574?-1601/1602 (t) |
| Adriaen Huijgen Verzijden (t) | 1602-1615 |
| Jan Damen van Vreeswijck (t) | 1615-1634 |
| Nicolaes Jansz. Verboon ) | 1634-1648 (t |
| Pieter Claesz. Brants | 1648-1666 (t) |
| Jacobus Pieters Brants (zoon vg.) | 1666-1711 (t 1727) |
| Isaac Brants (zoon vg.) | 1711-1734 (t) |
| Pieter Post (kleinzoon vg.) | 1734-1759 (t 1776) |
| Adrianus Post Brants (zoon vg.) | 1760-1795 vertrokken naar Voorburg |
| Laurens van den Braak | schout 1802-1811 |
| maire 1811-1814 | |
| schout 1814-1825 | |
| burgemeester 1825-1832 (t Kranenburg 1837) | |
| Mr. Frederik de Gijselaar | 1832-1836 |
| Jhr. Mr. W.A.A.L. van Geusau | 1837-1849, later burgemeester van Voorburg |
| G.J.F. Tydeman | 1850-1857, later notaris te Naaldwijk |
| Jhr. J.L. Hesselt van Dinter | 1857-1896 (t) |
| Jhr. J.K. Hesselt van Dinter (zoon vg.) | 1897-1935 (t Pijnacker 1936) |
| Mr. Dr. P.H.W.G. van den Helm | 1935-1949 (t Hilversum 1954) |
| H. Duiker | 1950-1956, later burgemeester van Katwijk |
| J. Vader Jr. | 1956-1971 (t Bennekom 1979) |
| Mr. R.F.H. Hempenius | 1971-1981 vertrokken naar Epe(t Zwolle 1982) |
| J. de Prieëlle | 1981-2001 |
| Jan (J.) Noorland (waarnemend) | 2001 |
| Rik (F.H.) Buddenberg (fusie Pijnacker-Nootdorp) | 2002-2014 |
| Francisca (F.) Ravestein | 2014-2022 (t) |
| Björn Lugthart | 2022- |
(t) achter het jaartal betekent dat de desbetreffende persoon in functie gestorven is.
vg. voorgaande
wsch. = waarschijnlijk
De laatstgenoemde schout, Thou Heinricksz., is al genoemd bij de Informatie van 1494 en bij het proces, dat de inwoners van Pijnacker in 1495/1496 tegen hem voerden vanwege slecht bestuur (zie hoofdstuk 3).
Afb. no. 28: De Informatie van 1 maart 1496 (fragment)
Bij de informaties, die ter voorbereiding van het proces voor de Grote Raad onder de inwoners van Pijnacker zijn ingewonnen, komt ook een getuigenis voor, die ons in staat stelt de lijst van schouten aan te vullen, nl. van Jan Adriaenszoon, 64 jaar of daaromtrent, ‘poirter ende inwoender der stede van Delff’ en ongeveer 40 jaar als ‘clerck’ in dienst van het Ambacht Pijnacker. Hij zegt, dat bij andere schouten, die hij heeft meegemaakt, altijd gezworenen en
achtemans jaarlijks door de ‘buurlieden’ werden gekozen en hij somt dan 6 schouten op, waaronder de reeds eerdergenoemde Ysbrand Storm Woutersz. en Willem Nagel Adriaensz. Deze 6 zijn in de lijst ingepast, waarbij is aangenomen, dat hij ze in chronologische volgorde heeft genoemd. Wie hij niet noemt, maar die door anderen wordt vermeld is Jacob Gerytsz. alias Cop Breau. Deze was volgens de getuigenis 18 of 20 jaren geleden schout van Pijnacker en aan hem heeft men slechte herinneringen overgehouden, omdat ook hij getracht had zelf gezworenen en achtemans te benoemen (evenals Thou Heinricksz.), maar deswegen door de
Stadhouder van Holland op de vingers getikt was. Aangezien in 1496 vol-gens de verklaringen Thou Heinricksz. 16 of 18 jaar schout was, is hij waarschijnlijk diens voorganger.
De eerste schout, die we daarna kennen, is Pieter Hendricks. In de 1e druk van ‘Schetsen uit de Geschiedenis van Pijnacker’ is hij Pieter Francksz. genoemd, maar dit berust op een verkeerde ontcijfering van de tekst op de grafsteen van zijn vrouw. Die tekst is juist op de plaats van de naam sterk beschadigd. De grafsteen is gevonden tussen de stenen van de in 1940 om-gevallen scheve toren (zie afbeelding no. 29) en hij is nu opgeslagen in het raadhuis.
Het opschrift moet geluid hebben: “In XVc ende XXIII (1523) starf Oede Cornelisd. Pieter Hendricksz. schout van Pynackers wijf. Bid voor die ziel”. Door inmiddels gevonden akten, de Informatie up’t stuck der verpondinghe 1514 en sententiën van de Grote Raad van verschillende jaren, is er geen twijfel meer over de naam. In het stuk van 1514 lezen we Pieter Heinricxzoon oud 31 jaar, schout. Deze leeftijd maakt het waarschijnlijk, dat er tussen Thou Hendricksz. en Pieter Hendricksz. nog een andere schout zal zijn geweest, waarvan we de naam niet kennen.
Afb. no. 29: In de steenmassa van de op 18 april 1940 omgevallen toren van de Ned. Herv. Kerk zijn nog enkele stenen met een interessante inscriptie
aan-getroffen; zo ook die welke betrekking heeft op de vrouw van schout Pieter Hendricksz.
Na Pieter Hendricksz. treedt als schout op Jan Gijsbrechtsz. Zijn wapen met het jaartal 1536 en dat van zijn zoon Dirck Jan Gijsen met het jaartal 1571, ook schout van Pijnacker, komen voor op een wapenbord uit 1651, dat waarschijnlijk in de kerk heeft gehangen, maar dat zich
nu in het raadhuis bevindt.Het bewind van Jan Gijsbrechtsz. moet maar kort geduurd hebben, want in 1539 wordt in een
stuk van de Abdij van Rijnsburg Dirck Willemsz. al als schout van Pijnacker genoemd. Hij komt in vele akten voor, onder meer in een advies van de Hoge Heemraden van Delf-land van 1546, in het kerkarchief van de Parochie St.Johannes de Doper te Pijnacker in verscheidene jaren
van 1551-1557, in de grafelijkheidsrekeningen van 1559, in de Costumen van ‘s-Gravenhage over de jaren 1554-1556 en in het Archief van de Heilige Geest en het Heilige-Geesthofje te ‘s-Gravenhage in 1566.
Ook vinden we hem terug in de 10de penningregisters van 1561. Het blijkt dat hij het huis Kerckhoven bezit, dit is in het oude dorp bij de kerk (zie afbeelding no. 31). Een aantal van zijn afstammelingen zal de naam Kerckhoven gaan dragen. Voorts blijkt hij land te bezitten in het blok tussen de Kerkweg, de ‘Laan’ en de Overgauw, nl. 4 hont in weer 11 en geheel weer 12, groot 4 morgen 5 hont. Bovendien heeft hij in weer 11 nog 3 morgen in pacht van Adam Dircksz. en Corstiaen Dircksz., waarschijnlijk zijn zoons, en 2 morgen van Jannetgen Gerritsdr. te Delft.
Tijdens het bewind van Dirck Willemsz. werd door de leenheer waarschijnlijk de haverpacht ingesteld. In de Informatie van 1514 was nog expliciet vermeld, dat Pijnacker geen haverpacht kende, maar in 1555 beleent Karel V de haverpacht van Pijnacker, alsmede de visserij en de vogelarij op de Pijnackerse meren aan de stad Delft. Politieke betekenis moet hieraan niet worden toegekend, het was een financiële transactie: de keizer had waarschijnlijk geld nodig en de rijke koopmansstad Delft was wel bereid geld uit te zetten. Het had wel tot gevolg, dat Pijnacker het geld aan Delft moest gaan brengen. Van Ollefen schrijft in 1793, dat de
haverpacht, toen groot 1250 gulden, jaarlijks op een bepaalde zitdag door heren burgemeesters en de thesaurier van de stad Delft, in het Rechthuis ontvangen werd van de vertegenwoordigers van Pijnacker (zie afb. no. 30).
Afb. no. 30: Het historische (witte) rechthuis, waar de Schout en achtemannen de rechtspraak hielden en bestuurs-zaken regelden.
De opvolger van Dirck Wiliemsz. was Dirck Jan Ghijsen, de zoon van Dirck Willemsz. 1 voorganger, Jan Ghijsbrechtsz. Als schout kennen we hem door zijn vermelding op het eerder genoemde wapenbord met het jaartal 1571, het jaar waarin hij schout zal zijn geworden, en uit de stadsrekeningen van Delft in 1574.
Dirck Jan Ghijsen was schout in een zeer turbulente periode. In 1568 was het verzet in de Nederlanden overgegaan in een oorlog: de Tachtigjarige Oorlog.
De Spanjaarden hadden, na Deventer, Naarden en Haarlem te hebben ingenomen, uitgeplunderd en uitgemoord, in 1573 onder meer het beleg geslagen voor Leiden. Om dit te
ontzetten had de Prins van Oranje eerst een inval laten uitvoeren in het oosten van het land (slag op de Mo-kerhei, waarbij Lodewijk en Hendrik van Nassau, twee broers van de Prins, gesneuveld waren). De Spanjaarden hadden echter het beleg weer voortgezet.
De Prins gaf toen order het land onder water te zetten. Ook de Hollandse steden moesten hun bijdrage leveren. In de stadsrekeningen van Delft over 1574 lezen we dat het stadsbestuur een betaling verrichtte aan twee dienaars van de schout van Pijnacker, Dirck Jan Ghijsen, voor 17 nachten
wachthouden ‘op Schie’. In andere posten van de Delftse stadsrekeningen is sprake van vergoedingen aan diverse werklieden voor het doorsteken van kaden, het afbre-ken van huizen en molens, het slechten van de schans van Sion, vergoeding aan een wagenaar voor het vervoer van boven-staande lieden, voorts kosten van bier, brood en haring uitgedeeld aan soldaten.
Het ontzet van Leiden vormde een zware beproeving voor Pijnacker. De dijken van Delfland waren doorgestoken en alle landerijen stonden onder water. Alleen de dorpskern, die wat hoger lag, kon drooggehouden worden door de aanleg van aarden wallen. Een 17e-eeuwse schrijver vermeldt, dat het grootste deel van de bevolking vluchtte of verdronk. Het laatste zal wel niet op waarheid berusten, want het is juist uit de historie be-kend, dat het water zo langzaam opkwam. Hoe dan ook, na het ontzet van Leiden (1574) werd het water weer snel weggemalen en uit stukken uit die tijd blijkt, dat de bevolking weer spoedig terugkeerde en dat het gewone leven werd hervat. Wel had het land ernstig geleden. Pijnacker en verscheidene andere dorpen, verkregen voor enige jaren vrijstelling van belasting.
In de charters van de R.K.-pastorie van Pijnacker komt Dirck Jan Ghijsen voor als eigenaar van land in het Hoogse Blok in de jaren 1551-1564 (dus voordat hij schout was). Tot hoe lang hij het schoutambt heeft bekleed is niet met zekerheid te zeggen. Zijn opvolger was Adam Dircksz., een zoon van Dirck Willemsz., de voorganger van Dirck Jan Ghijsen. Het eerste optreden van Adam Dircksz. als schout vinden we in de oudste kerkrekening van de Hervormde kerk te Pijnacker, opgeleverd op 13-3-1587. Het opschrift van deze rekening luidt:
“Reeckeninge van ’tgunt Adam Dircksz. voer de Kerck tot Pijnacker verschote ende geëxbourseert heeft sedert den jare 74”.
Hieruit zou misschien geconcludeerd mogen worden, dat al in 1574 schout was en in dat jaar Dirck Jan Ghijsen is opgevolgd. Wel komt op een kaart van het Weeshuis van Delft, gemeten in juli 1579, de ‘woning van Dirck Jan Ghijsen’, het voormalige Witsenburg, voor, maar daarnaast ook een stuk land toebehorende aan Dirck Jorisz., nazaat van Dirck Jan Ghijsen, waaruit misschien zou volgen, dat Dirck Jan Ghijsen zelf toen reeds overleden was. De kerkrekeningen van de Hervormde kerk werden elk jaar op-gemaakt en ze werden ondertekend door de schout. Hieruit kunnen de bewindsjaren van de schouten in het algemeen nauwkeurig worden bepaald, maar jammer genoeg zijn niet alle kerkrekeningen bewaard gebleven.
In de voornoemde oudste kerkrekening komen posten voor zoals het betalen van werkzaamheden aan de kerk, het verbouwen van het gildehuis tot school of mogelijk
predikantswoning, betaling van een klok met horloge voor de kerktoren, voorts ook het loon van de koster en zelfs eenmaal het traktement voor de predikant. Daarnaast zijn er ook diverse ontvangsten, zoals giften van gemeenteleden, landhuur en dergelijke. Schout Adam Dircksz. was zeer vermogend. Evenals vader bewoonde hij Kerckhoven. Al voor de onderwaterzetting werd hij ervoor aangeslagen bij de Tiende penning van 1561 (de huurwaarde werd getaxeerd op 10 pond). Ook daarna bewoonde hij het, getuige de kaartboeken van het Weeshuis te Delft over de jaren 1576 en 1579. Hij en vrouw Jannetgen Adriaensz. van Polanen zijn de stamouders van een patricische familie, die door het land verspreid is.
Hun zoon Cornelis, geboren in Pijnacker op 6 juli 1570 en overleden te Franeker op 12 januari 1645, is een van de grote zonen van Pijnacker. Hij werd naar zijn geboorteplaats steeds Cornelis Pijnacker genoemd. Hij was jurist en diplomaat. Zo was hij gezant van de Republiek in Algiers en in Tunis, later hoogleraar in de rechten achtereenvolgens aan de universiteiten van Leiden, Groningen en Franeker. Op een muurschildering van Dirck Coster in het gebouw van de Hoge Raad, voorstellende een groep van twaalf van de belangrijkste Nederlanders uit de Gouden Eeuw, komt Cornelis Pijnacker voor naast personen als Prins Maurits, Piet Hein, Johan van Oldenbarnevelt, Jan Pietersz. Coen, Hugo de Groot en Simon Stevin.
Wat de andere kinderen van Adam Dircksz. en Jannetgen van Pola-nen betreft: Hun zoon Adriaen werd secretaris van het hoogheemraadschap Delfland, hun dochter Baertje of Barbertje trouwde met een no-tabele in Delft, hun zoon Christiaen werd lid van de vroedschap en thesaurier van Schiedam. Alleen hun zoon Dirck, die evenals Adriaen de naam van Kerckhoven voerde, bleef in Pijnacker. Het huis Kerckhoven met de beide weren was na de dood van Jannetgen van Polanen in 1610 eerst aan Adriaen gekomen. In 1624 transporteerde hij het aan zijn broer Dirck, die er tot zijn dood om-streeks 1649 bleef wonen. Deze Dirck heeft echter het geslacht weinig eer gebracht. Wel is hij ambachtsbewaarder geweest, maar hij dronk veel en leidde ook overigens geen voorbeeldig leven. In 1647 verkocht hij het land behorende bij Kerckhoven, groot 9 morgen 155 roeden, aan het Oude Gasthuis te Delft. Hij hield zelf de woning met een boomgaard en een tuintje. Bij zijn dood liet hij behalve het huis hoofdzakelijk schuldbekentenissen achter. Uit zijn huwelijk met Adriaentje Burger had hij een zoon Ariën, die waarschijnlijk vroeg gestorven is en een zoon Burger Dircks van Kerckhoven, die geen bijzondere rol in het openbare leven van Pijnacker heeft gespeeld. Van hem zijn geen nakomelingen bekend.
Vrij algemeen wordt beweerd, dat de vermaarde schilder Adam Pijnacker ook uit het geslacht van Adam Dircksz. stamt. Uit plaatselijke bronnen is hiervan geen bevestiging te verkrijgen. Adam Pijnacker zou geboren zijn op 24 februari (nieuwe stijl) of 13 februari (oude stijl) 1622 te Pijnacker als zoon van de molenaar op de korenmolen ‘De Aker’. Zijn doop is niet te vinden. Volgens de kerkrekeningen van 1620, 1621 en 1630 was een zekere Pleun Aryensz. molenaar op ‘De Aker’ en tevens kerkmeester. Van diens kinderen zijn geen doopaantekeningen voorhanden. Hij werd als molenaar opgevolgd door Adryaen Pleunen, waarschijnlijk zoon.
Deze was gehuwd met Maartgen Dircxdr. Als het beweerde omtrent Adam Pijnacker waar is, zou hij waarschijnlijk uit dit huwelijk geboren moeten zijn. Het doopboek vermeldt als kinde-ren alleen Maertgen op 17-6-1634 en Pleun op 30-11-1636. Evenwel zou Maartgen Dircxdr. bijvoorbeeld een kleindochter (of haar schoonmoeder een dochter) van Adam Dircksz. kunnen zijn, waardoor er een afstamming in vrouwelijke lijn is. Ook zijn er nog andere mogelijkheden. Dit alles kon tot nu toe niet worden achterhaald, zodat er onzekerheid blijft bestaan over de herkomst van Adam Pijnacker. Later als schilder was hij vooral beroemd om zijn landschappen (zie Hoofdstuk 11). Schout Adam Dircksz. zal overleden zijn in 1602. Op 23-10-1601 tekent hij nog de kerkrekening van 1600, maar op 11-6-1602 wordt de kerkrekening van 1601 getekend door zijn opvolger, dat was Adriaen Huijge Verzijden. Van hem is niet zo veel bekend. Wel komt hij voor in de kerkrekening van 1609, omdat hij 2 morgen kerkland gebruikt “als gecoft hebbende de woning en-de landen gecomen van Jacob Heyndricksz.”.
De 2 morgen lagen over de Oostwatering. Jacob Heynricksz. was een bouwman uit Katwijk, die reeds in de Tiende penning van 1561 voorkomt en die omstreeks 1604 gestorven is. Echter het volgende jaar doet Adriaen Verzijden het weer van de hand, want in de kerk-rekening van 1610 staat “Adriaen Huyge, schoudt, heeft gebruyckt twee margen lants, die nu voortan gebruyct wordt bij Arien Ouwerkerck Florisz. om XIIII pond”. Adriaen Huyge Verzijden stierf in 1615. Hij werd begraven in het koor van de kerk te Pijnacker. Dit laatste weten we door een aantekening van 50 jaar later. In de kerkrekening van 1666 komt namelijk een reeks ontvangsten voor in verband met het herstel van de koorvloer, waarbij tegels en zerken werden herlegd. Door Ariaentge Reesloot wordt dan 6 gulden 5 stuivers betaald voor het graf van Ary Hugensz. Verzijde.
De volgende schout is Jan Damen van Vreeswijck. Hij was al waarnemend schout in de laatste jaren van Adriaen Huyge Verzijden, die waarschijnlijk langdurig ziek is geweest voor hij stierf. Jan Damen van Vreeswijck was geen Pijnackenaar. Waar hij vandaan komt is echter niet bekend. Hij was getrouwd met Jaepgen Cornelisdr. en liet 6 kinderen in Pijnacker dopen in de periode 1613-1625. Waarschijnlijk was hij al eerder getrouwd geweest, want uit latere stukken blijkt, dat de kinderen nog een oudere halfzuster hadden. De kerkrekening over 1630 wordt op 3-2-1632 nog getekend door Jan Damen van Vreeswijck. De kerkrekeningen over 1631 en 1632 ontbreken, maar die over 1633 wordt getekend door Claes Verboon, of voluit Nicolaes Jansz. Verboon, zijn opvolger. In deze laatste rekening komt
de volgende post voor: betaald aan de oude schoutinne voor vier kruiken wijn “daermede het nachtmael des Heeren (wij spreken van het Heilig Avondmaal) 4 mael is uitgedeelt, de leste Kersavont voorleden, t’samen 6 pond”. Hieruit kan geconcludeerd worden, dat Jan Damen van Vreeswijck kort nadien, dus in 1634 moet overleden. Hij werd begraven in de kerk te Pijnacker.
De nieuwe schout Claes Jansz. Verboon was in de dorpshiërarchie omhooggeklommen, want in de kerkrekening over 1628, uitgebracht in 1630 staat onderaan: 11 mij present als clercq C.J. Verboon 22 1630″. Het getal achter zijn naam is zijn leeftijd. Twee jaar later staat er: “Mij present C.J. Verboon 24 1632n. In 1633 treedt hij al als waarnemend schout op. Van zijn bewindsperiode zijn er enige stukken in het archief van Delfland. Zo is er een request
uit Pijnacker, gedateerd 20 februari 1642. Dit gaat over de verkiezing van een ambachtsbewaarder. Er was een kwestie ontstaan tussen schout en schepenen (eerder
gezworenen genoemd), omdat de schout meende een dubbele stem te hebben. De tijden waren dus wel veranderd, want in de zaak van Thou Heinricksz. rond 1500 getuigden allen, dat de schout juist helemaal geen stem had bij de verkiezing van dorpsfunctionarissen. Een andere bundel stukken gaat over de al eerder vermelde Dirck Adamsz. van Kerkckhoven, toen ambachtsbewaarder. Zijn mede-ambachtsbewaarder Claes Jansz. Berckel beklaagde zich bij het hoogheemraadschap Delfland, dat Dirck van Kerckhoven wel alle belastingen liet innen en wel op een meedogenloze wijze, maar weigerachtig was als het op uitbetalen aankwam. Daardoor had Claes Jansz. Berckel duizend gulden en meer moeten voorschieten om de werklieden, die voor het ambacht werkten, uit te betalen. Bovendien had Dirck van Kerckhoven bevolen aan Leendert Reesloot, de gaarder, een “suffisant” man, om de gaardersboeken aan hem, Van Kerckhoven, over te dragen, waardoor niemand meer controle over de omvang van de ontvangsten zou hebben. Van Kerckhoven verweerde zich dat hij als oudste ambachtsbewaarder het recht had de belastingen te innen en dat hij zich altijd strikt aan de voorschriften had gehouden. Hij beweerde dat Claes Jansz. Berckel dit had aangespannen om hem, een oud man, als ambachtsbewaarder af te zetten en zodoende brodeloos te maken. De uitspraak, die dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland hebben gedaan is niet bij deze stukken aanwezig.
Claes Jansz. Verboon was getrouwd met Maertgen Reijersdr. van der Os, dochter van de dorpssmid Reijer Peelen van der Os. Enige kinderen van hem werden te Pijnacker gedoopt. Hij stierf in 1648 op 41-jarige leeftijd. Zijn opvolger was Pieter Claesz. Brants, de eerste van een geslacht, dat tot aan het einde van de Republiek der Verenigde Nederlanden het schoutambt in Pijnacker zou bekleden. Ook onder Pieter Claesz. Brants was er weer een probleem met het dorpsbestuur. In 1663 wendden enige ingezetenen van Pijnacker zich tot Delfland, omdat zij bezwaar hadden tegen de verkiezing van Jan Gerritsen Clapwijck tot ambachtsbewaarder. In het proces, waarbij schout en gezworenen van Pijnacker de gedaagde partij waren, besliste het Hoogheemraadschap, dat Jan Gerritsen Clapwijck wel beëdigd moest worden, omdat hij volgens de regels gekozen was, maar dat in het vervolg bekwame mannen tot ambachtsbewaarders moesten worden gekozen.
Nog kan worden vermeld, dat in de 17e eeuw de dichter Cornelis van Bracht leefde, ook een Pijnackenaar, die het tot een zekere nationale vermaardheid heeft gebracht. Voor zover bekend zijn er nooit nasporingen naar zijn voorouders gedaan. Wel is er een straat naar hem genoemd.
Schout Pieter Claesz. Brants overleed op 16 augustus 1666 en werd begraven in de kerk te Pijnacker. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Jacobus Pietersz. Brants. die al in 1663 als substituutschout een huurcedulle van de kerke-en armenlanden ondertekende. Na 45 jaar het schoutambt te hebben vervuld trad Jacobus in 1711 af als schout. Hij stierf op 84-jarige leeftijd in 1727 en werd eveneens in de kerk te Pijnacker begraven. In de periode 1669-1685 liet hij 9 kinderen te Pijnacker dopen, waarvan het jongste hem opvolgde als schout, dit is Isaac Brants.
Onder schout Isaac Brants heeft zich een merkwaardige gebeurtenis voorgedaan in de status van het dorp. Zoals eerder beschreven was Pijnacker een ambachtsheerlijkheid, die direct onder de Graaf van Holland stond. Na de afzwering van Philips II als Heer der Nederlanden in 1581 hadden de Staten van de gewesten zich alle eigendommen en rechten van de vorst toegeëigend. De Ambachtsheerlijkheid Pijnacker kwam aldus aan de Staten van Holland en West-Friesland. Omstreeks 1720 tijdens het tweede stadhouderloze tijdperk gingen de Staten van Holland een soort uitverkoop houden. Alle heerlijkheden werden ten verkoop aangeboden.
Een groot aantal werd gekocht door rijke regenten en kooplieden, die gaarne een heerlijke titel aan hun naam verbonden. Ook ver-scheidene schouten kochten al of niet met medewerking van de ingezetenen, de heerlijkheid waar zij het bewind voerden. In Pijnacker besloten de dorpelingen zelf de Ambachtsheerlijkheid te kopen, zodat zij hun eigen heer werden, dat was in 1724. De koopsom bedroeg 11.500 guldens. De schout trad in het vervolg op als titulair of waarnemend ambachtsheer van Pijnacker. Schout Isaac Brants stierf in 1734 en werd evenals zijn voorgangers in de kerk te Pijnacker begraven. Isaac had een dochter Adriana Brants. Deze huwde omstreeks 1695 met Joris Post, lid van een familie, die al in 1450 in het stadsbestuur van Leiden optrad. Hun zoon Pieter Post, geboren in 1699 te Rotterdam, volgde in 1734 zijn grootvader op als schout van Pijnacker. Hij was getrouwd met Petronella Pleunisdr. Pijnacker. Pieter Post trad in 1759 af als schout en leefde nog tot 1776 toen hij 77 jaar oud stierf en ook in de kerk van Pijnacker bijgezet werd.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Adrianus, die aan zijn naam de achternaam van zijn grootmoeder toevoegde, zodat hij steeds vermeld is als Adrianus Post Brants. Deze laatste schout leefde in de tijd van de Patriotten en Prinsgezinden. Van hem is bekend, dat hij zeer prinsgezind was, hetgeen trouwens voor een groot deel van de bevolking van Pijnacker gold. De Patiotten waren oorspronkelijk ge1nspireerd door denkbeelden van de ‘Verlichting’. Schrijvers zoals Voltaire en Rousseau hadden hiertoe de weg gebaand. Zij hadden hun aanvallen vooral gericht tegen de staat en tegen de kerk. Godsdienst was bijgeloof, gezag was dwingelandij. Daartegenover stelden zij denkbeelden als volkssoevereiniteit, een sociaal contract en driedeling van de macht (wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht). De Patriotten wilden dus een grondige hervorming van het maatschappelijk leven en omverwerping van de staat. Daarbij beschouwden ze de stadhouder als het grootste struikelblok en op hem richtten zij hun aanvallen.
Stadhouder Willem V was een verfijnd en kunstzinnig man, goedhartig van aard, die echter als regeerder weinig bekwaamheden had en die de situatie totaal niet aankon. Rond 1780 nam de beweging der Patriotten snel in omvang toe door een toeloop van ontevredenen van allerlei aard en mede als gevolg van het echec in de Vierde Engelse Oorlog en van de algemene economische teruggang. Willem V werd afgeschilderd als een tiran, een Alva, een Nero, een verrader van de Republiek, tegen wie men zich uit liefde voor het vaderland te weer moest stellen. Alom werden vrijkorpsen van bewapende burgers opgericht. Echter niet in Pijnacker, dit was Oranje-gezind.
In 1785 gelukte het de Patriotten de macht in de gewesten Holland en Utrecht te grijpen en de Stadhouder te verjagen. Deze trok zich met zijn gezin terug in elderland, waar de Patriotten weinig aanhang hadden, en resideerde o.a. op het Loo en in Nijmegen. Bij plakkaat van de Staten van Holland van 28 februari 1787 was het verboden “het uytzetten van vlaggen, het verkoopen, verspreiden van Oranje-cocarden, strikken, linten, papieren, oranje gecouleurde doeken, kwasten, bloemen enz. .” De publicatie van 4 juli breidde dit nog wat meer uit. Verboden was het “.. zingen, speelen of blaasen van zoogenaamde Princen-Deuntjes en andere, strekkende tot oneer en kleinachting van de Staaten .. ” Daartegenover deden Oranjegezinden uit Pijnacker en omliggende ambachten een verzoekschrift rondgaan bestemd voor de Statenvergadering, waarbij de ondertekenaren hun liefde voor het Oranjehuis betuigden en verzochten de Prins weer in zijn waardigheden te herstellen. Op de lijst stonden 160 handtekeningen van inwoners van Pijnacker, 149 van Zoetermeer en Zegwaard, 39 van Benthuizen en 56 van Moerkapelle. Het verdere verloop van de gebeurtenissen is welbekend.
Prinses Wilhelmina, de gemalin van Willem V, die veel resoluter was dan haar echtgenoot, besloot zich weer in Holland te vestigen, maar op haar tocht naar Den Haag werd zij bij Goejanverwellesluis aangehouden, door de Patriottische vrijkorpsen bespot en teruggestuurd. Hierop mobiliseerde zij haar broer, koning Frederik Willem III van Pruisen, die op 13 september 1787 de Nederlanden met een leger binnenviel en het stadhouderlijk gezag herstelde. Tijdens deze ommekeer was het zeer roerig in de omliggende gemeenten zoals b.v. in Zoetermeer en Bleiswijk. Van Pijnacker zijn geen ongeregeldheden bekend. Mogelijk dat een publicatie der Staten van 18 september hieraan niet vreemd was. Hierin werd de burgerij vermaand: ” .. om zich als stille en vreedzame In- en Opgezetenen te gedragen .. “. Veel Patriotten waren naar Frankrijk gevlucht. Daar brak in 1789 de Grote Revolutie uit, die tot onthoofding van de koning, de koningin en een groot deel van de adel zou leiden en ten slotte tot een schrikbewind, waarbij niemand zijn leven meer zeker was. In 1792 was in Frankrijk de republiek uitgeroepen en weldra voelde men zich daar geroepen de beginselen van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ met geweld in de omringende landen ingang te doen vinden. In 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog. De Zuidelijke Nederlanden werden in hetzelfde jaar veroverd en bij Frankrijk ingelijfd. In 1795 volgde, dank zij de bevroren rivieren, de verovering van de Noordelijke Nederlanden onder leiding van Pichegru. Willem V vluchtte met zijn gezin naar Engeland. Met de Fransen kwamen de gevluchte Patriotten weer mee.
In het Franse leger was trouwens ook een ‘Bataafs’ regiment onder leiding van Daendels, waarvan veel gevluchte Patriotten deel uitmaakten. De Bataafse republiek werd nu uitgeroepen. De naam was ontleend aan de Bataven of Batavieren, die ten tijde van de Romeinse verovering in ons land woonden en die in de 18e eeuw voor de oudste en meest oorspronkelijke bewoners van ons land werden gehouden. De ‘Bataafse revolutie’ ging overigens, in tegenstelling tot de revolutie in Frankrijk, met weinig bloedvergieten gepaard. Wel werd het regeringsstelsel grondig gewijzigd. Alle heerlijke rechten werden afgeschaft en hiermee kwam dus ook een eind aan de Ambachtsheerlijkheid Pijnacker. In feite werd de heerlijkheid niet opgeheven, maar het publiekrechtelijk karakter werd eraan ontnomen, zodat ‘heerlijkheid’ een leeg begrip werd, dat op den duur in onbruik raakte. Het ambt van schout bleef bestaan, maar dan als hoofd van de gemeente. De rechtsprekende taak
werd echter overgeheveld naar de rechterlijke macht.
In Pijnacker werd schout Adrianus Post Brants afgezet. Hij verhuisde later naar Voorburg. Hetschoutambt was ruim 160 jaar in zijn familie geweest. In een acte van 9 juni 1795, ondertekend door twaalf Patriotten, wordt verklaard: “··dat wij deposanten den gewesen Schout en Secretaris (Adrianus Post Brants) van deesen Ambagte nimmer anders hebben erkend en aangezien dan voor een man welke de Orangue Parthij ten sterkste is toegedaan, en zulks uyt sijne gesprekken en daaden genoegsaam gebleeken is. Dat hij in den jaare 1787 ten tijde der schrikbaare omwenteling (bedoeld wordt de gewapende interventie van de Koning van Pruisen om Willem V weer in zijn rechten te herstellen) altoos is geweest een vervolger der ware patriotten, en hun vijand zig heeft vertoond, en nog bovendien, dat hij is geweest secretaris der Orangue Sociëteit van desen dorpe Pijnacker, off wel van sodanige bijeenkomsten strekkende ten voordeele van de zoogenaamde oude constitutie .. “. Het ‘Comité Révolutionnair’, bestaande uit Frans van der Burg, Hendrik van der Meer en Barend van Koppen, riep de burgers van Pijnacker op om op 24 juni half vijf ’s avonds in de Gereformeerde (= Hervormde) Kerk samen te komen om nieuwe bestuurders te kiezen. Ditzelfde Comité had op die dag het toenmalig gezag bestaande uit Adrianus Post Brants, als Schout en Secretaris, Jan van Buysen, Joris Lamens, Thomas van der Stigt, Huig van Buysen, Hendrik Verweerd, Jan Hendrik Coert, Teunis van der Velden en Dirk van der Sas, ontslagen.
Door de vergadering bij de Gereformeerde Kerk werd tot Schout gekozen Gerrit de Heer Philipsz. en tot Municipaliteitsleden: Matthijs Olieman, Adrianus Tas, Cornelis Landman, Dirk van Veen, Bernardus Stokkum, Frans Strampraad en Gerrit Smits, ” omme met en beneevens de aangebleeven leeden, bestaande in: Frank van der Valk, Simon van Winden, Bart van Moorsel, Jan Ammerlaan, Lucas Bulster en Jan van Eijck junior, de Burgerij van deezen Ambagte in alle Opsigte te representeeren, welke nieuw aangestelde Schout beneevens de verdere leeden van de Municipaliteit in handen van het meergenoemde Comité Révolutionnair den behoorlijken eed hebben afgelegd .. “.
Nu brak een kleinzielige tijd los. Tot de eerste maatregelen behoorde het verbieden van goudsbloemen, die door hun kleur aan het Oranjehuis herinnerden. Na een waarschuwing op 21 juli 1795, dat er klachten over het publiek ten toon stellen van gouds-of zogenaamde Oranjebloemen waren binnen gekomen, blijkt op 16 september 1795 dat: “·· tot innig leedwezen van de Pijnackerse Municipaliteit veele personen zig niet ontzien hebben om aan het allervriendelijkst verzoek, tenderende tot wegruiming van den Oranjebloemen, niet voldoen, neen maar deselve niet alleen staande hebben gehouden, maar met nog andere bloemen van dien tak hebben vermeerdert om daardoor hunne traiterende oogmerken te bereiken en publicq te toonen aanhangelingen van dat verderfelUk Huis van Oranje te zijn ..”. “Een ieder die contrarie deses zal hebben gehandeld, zal verbeurten een boete van zes gulden telken reise, wanneer zulks mogt worden bevonden, te appliceren een derde voor den aanbrenger, een derde voor de gemeentelUke armen en een derde voor den Schout van desen Ambagte ..”
In het 3de jaar der Bataafse Vrijheid (men schreef dat 3e J.d.B.V. of A.3e) liet de Schout een Extra Ordinaire Vergadering van Schout en Schepenen bijeenkomen, omdat een missive van de Hoofdschout van Delft was binnengekomen. Deze vangt aldus aan: “·· Vrijheid Gelijkheid en Broederschap Den Schout en Secretaris van Pijnacker Meede Burger! Sindts laatstl. Donderdag heb ik alhier in crimineele hechtenis overgebracht den persoon van Ary Breugom, wonende (zoo hij zegt) onder Uwl.r. Jurisdictie, terzake hij, ged., zig heeft schuldig gemaakt aan het menigwerf herhaald schreeuwen van den oproerkreet: Orange boven. Gij gevoeld van zelfd hoe zoodanige supplt. in deese tijden niet spoedig genoeg loon na werk kan toegelegd worden, ook had ik reeds met Ary Breugom afgerekend dan het Prov. Bestuur surcheanse verleend hebbende op de executie van het vonnis is mij zulx nog niet geoorloofd geweest. De huijsvrouw van Ary Breugom, presenteerd op instignatie van anderen
een request ten einde abolitie van straf te ontvangen, mits de man uithoofde van zijn égarement (= krankzinnigheid) voor altoos wierde opgesloten. Ik verklaarde plechtig in het gedane gehoor geen égarement te hebben bespeurd, ook ’t College van Schepenen niet, immers den Rechter zal niet gedoogen dat men teegen eenen geëgareerde pleit ..”. Het Pijnackerse gemeentebestuur schreef daarop een brief terug dat de man niet krankzinnig was, maar wel soms dronken en dat hij al veel vermaningen had gehad.
Zo zijn er meer zaken die ervan getuigen, dat het bestuur in die tijd niet uitmuntte door verdraagzaamheid. In 1802 werd Laurens van den Braak schout van Pijnacker. Hij moet wel een plooibaar man zijn geweest, want, gelijk Talleyrand in Frankrijk, overleefde hij alle staatkundige stormen van die dagen. Immers in 1806 werd de Bataafse Republiek omgezet in het Koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Napoleon. In 1810 maakte ’s konings broeder, keizer Napoleon I, een einde aan het koninkrijk en hij lijfde het gebied bij Frankrijk in. Toen golden hier de Franse wetten. Laurens van den Braak werd nu ‘maire’ van Pijnacker. Na de val van het keizerrijk maakte Nederland zich weer onafhankelijk. Het werd eerst een Soeverein Vorstendom (1814), daarna door het Wener Congres, in vereniging met de Zuidelijke Nederlanden, verheven tot het Koninkrijk der Nederlanden (1815) onder koning Willem I, de zoon van de in 1806 overleden stadhouder Willem V. Laurens van den Braak werd nu schout president van Pijnacker. In 1825 werd de titel nogmaals veranderd, hij werd nu burgemeester van Pijnacker. In 1832 na 30 jaren onder minstens 4 verschillende regimes en onder 4 verschillende benamingen het bewind in Pijnacker te hebben gevoerd, trad Laurens van den Braak af en vertrok naar Duitsland. Aldaar stierf hij in 1837.
De stukken, die betrekking hebben op zijn vertrek, ontbreken in het Gemeentearchief van Pijnacker. Kwade tongen beweren, dat hij ze heeft meegenomen. Waarschijnlijker is, datiemand interesse ervoor had, ze uit het archief heeft gelicht en ze nimmer heeft teruggebracht. Na Laurens van den Braak treden als burgemeester van Pijnacker achtereenvolgens op Mr. De Gijselaar (1832-1836), Jhr. Van Geusau (1837-1849) die later burgemeester van Voorburg werd, en de heer Tydeman (1850-1857), die later notaris te Naaldwijk werd.
Afbeelding no. 32 geeft het voormalige woonhuis van de burgemeesters van Pijnacker aan de
Oostlaan 1 weer.
Afb. no. 32: Het voormalig woonhuis van de burgemeesters van Pijnacker aan de Oostlaan no. 1. In het pand ernaast was de gemeentesecretarie gevestigd.
In 1839-1851 verscheen het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa, een bescheiden titel voor een werk, dat noch tevoren noch daarna ooit geëvenaard is wat betreft nauwkeurigheid en volledigheid van de geografie van Nederland, en dat nog heden ten dage een veel gebruikt standaardwerk is. Hierin lezen we over Pijnacker (enigszins bekort): “Pijnacker, gemeente in Delfland, provincie Zuid-Holland, arrondissement ’s Gravenhage, palende N.W. aan de gem. Nooddorp en Hoogeveen, N.O. aan de gem. Zoetermeer-en-Zegwaard, Z.O. aan de gem. Berkel-en-Rodenrijs, z. aan Ruijven, Z.W. aan het Hof-van-Delft en Vrijenban-en-Biesland. Deze gemeente bestaat uit den Oude-of Hooge-polder van Pijnacker (bedijkt in 1766), bevat het dorp Pijnacker, de buurt Katwijk-en-Keulen, benevens eenige verstrooid liggende huizen en beslaat volgens het kadaster eene oppervlakte van 1863 bunder 26 vierkante roeden en 67 vierkante ellen, waaronder 1853 bunder belastbaar land; telt 229 huizen, bewoond door 261 huisgezinnen, uitmakende eene bevolking van 1350 inwoners, die meest hun bestaan vinden in den landbouw, de veeteelt en den handel in boter en kaas, die aldaar wordt gemaakt en onder de beste van Delfland gerekend wordt; ook worden hier zware vette beesten geweid en vele granen geteeld, vooral in de droogmakerijen; er worden jaarlijks mede eenige duizend roeden turf geveend. De grond bestaat hier veelal uit veenlanden, voornamelijk naar den kant van Rijnland, daar vele akkers reeds uitgeveend zijn.”
Vervolgens wordt meegedeeld, dat er 780 Hervormden, 8 Evangelisch-Luthersen, 13 Remonstranten en 550 Rooms-Katholieken zijn. De gemeente heeft twee scholen, een in het dorp en een in Katwijk-en-Keulen met te zamen zo’n 150 leerlingen. Na een stukje geschiedenis volgt een beschrijving van het dorp: “Het dorp Pijnacker ligt 21/2
uur Z. 0. van ’s Gravenhage, l1/4 uur O. van Delft, van schoone weilanden omringd. Het heeft goed gepuinde en wel onderhouden wegen, en eene zeer schoone ruime vaart, welke van Delft afstroomt, en niet alleen aan Pijnacker, maar ook aan alle de landlieden daaromtrent wonende, veel gemak en te gelijk voordeel verschaft, vermits hunne goederen zoo wel per schuit als per wagen kunnen vervoerd worden. Pijnacker wordt, om zijne aangename ligging, veel bezocht, vooral van de genen, welke des zomers het zoogenoemde Groote Westland, voor een speelreisje, omrijden. Van het dorp gaat men langs eenen goeden gepuinden weg naar den weg, die van Delft komt; langs gemelden weg staan ter wederzijden schoone huizen, ook ontmoet men er onderscheidene tuinen”. “Het dorp hetwelk aan de regterhand van den weg van Delft ligt en daarom gezegd wordt, dat de kerk landwaarts in gelegen is, is niet groot, maar vrij wel bebouwd; de plaats waar de kerk staat, is slechts eene onaanzienlijke buurt. Voor vele jaren plagt aan het kerkhof een gebouw te staan, hetwelk naar zijne ligging, Kerkhoven werd genaamd, voerende de afkomelingen van den eigenaar niet alleen den naam, maar ook het wapen van het huis, zijnde drie vogels van sabel (zwart) op een goud veld; doch van dit gebouw was reeds in den jare 1681 niets meer
overig dan eene boerenwoning.”
Daarna wordt de kerk uitvoerig besproken. Dit is dus niet hetzelfde gebouw als tegenwoordig, want de huidige kerk is in 1892 gebouwd. “. . het ruim is fraai, het dak met leijen gedekt rust op tien heele en tien halve pilaren; de predikstoel, staande regt over den toren, het gehemelte daar boven en het doophek zijn bezienswaardig … Binnen de kerk, boven den ingang, onder den toren, ziet men een uurwijzer, rondom fraai beschilderd met toepasselijke zinnebeelden, en daaronder las men vroeger de volgende regels:
Ach mensch! waardeer den tijd, het dierbaarste aller dingen,
Den tijd die voorwaards gaat, en nooit terug zal springen;
Leer hoe de levensbaan wordt spoedig afgerend:
Wèl hem die zich aan God, en zijnen dienst gewent.
Bij de plaatsing van het orgel zijn echter deze regels verdwenen.”
Het zou te veel ruimte vragen om het gehele artikel op te nemen. Bovenstaande aanhalingen geven echter al een sfeervol beeld van Pijnacker in de vorige eeuw.
Van geheel andere aard is de afkondiging van de nieuwe Gemeentewet in 1851. Deze bracht een gevoelige verandering in de positie van de burgemeesters teweeg. Niet langer stonden de burgemeesters aan het hoofd van de gemeenten, dit werden nu de Gemeenteraden. Wel is de burgemeester ambtshalve voorzitter van de gemeenteraadsvergadering en voorzitter van het College van Burgemeester en Wethouders. Bij dezelfde wet werd de benaming schout afgeschaft (in Pijnacker was dit al in 1825 gebeurd).
In de 19e eeuw en begin 20e eeuw zien wij opnieuw dat het burgemeestersambt bijna 80 jaar in één familie is, namelijk met jhr. J.L. en jhr. J.K. Hesselt van Dinter, vader en zoon, beiden met zeer lange bewindsperioden (resp. 1857-1896 en 1897-1935). Een zoon van de laatste, nl. jhr. J.E. Hesselt van Dinter is later vele jaren gemeenteontvanger van Pijnacker geweest. Naar de burgemeesters Hesselt van Dinter en naar hun opvolger, burgemeester Van den Helm (1935-1949), zijn straten in Pijnacker genoemd.
In 1811 werden de gemeenten Ackersdijk en Vrouwenrecht, Abtsrecht, Biesland, het oostelijk gedeelte van Hof van Delft en Ruiven bij Pijnacker gevoegd. In 1817 werd Ruiven weer een afzonderlijke gemeente. Deze werd echter in 1845 weer opgeheven en opnieuw bij Pijnacker gevoegd.
In 1920 kwam een belangrijke vergroting van Pijnacker, toen de gemeenten Vrijenban en Hof van Delft werden opgeheven. Het grondgebied van beide gemeenten werd gedeeltelijk toegevoegd aan Delft, gedeeltelijk aan Pijnacker en nog een stukje aan Rijswijk. In het Pijnackerse deel ligt de bebouwde kom van Delfgauw.
Voorts heeft bij wet van 28 februari 1957 een grenswijziging met de gemeente Delft plaatsgevonden. Dit hield o.a. verband met de rijksweg Den Haag-Rotterdam, die nabij Ackersdijk over Pijnackers grondgebied liep. Hoofdzakelijk om problemen bij het politietoezicht op de rijksweg te voorkomen is het gebied, waarop de weg ligt en het door de weg afgesneden stuk, bij Delfts gebied gevoegd. De wet trad 1 juli 1957 in werking.
Sedert 1816 stonden de gemeenten Pijnacker en Nootdorp altijd onder dezelfde burgemeester. Ook in de tijd van de Republiek bestond die combinatie soms. Zo is het
bekend, dat Pieter Claesz. Brants en Jacobus Brants (vader en zoon) naast schout van Pijnacker ook schout van Nootdorp waren. Of dit voor nog meer schouten geldt, is niet bekend. In 1933 is hierin in elk geval verandering gekomen. Toen werd de heer H.C.A.M. Schölvinck tot burgemeester van Nootdorp benoemd en sedertdien heeft Nootdorp altijd een eigen burgemeester gehad tot 2001 toen de twee gemeenten fuseerden. Zonder aan verdiensten van andere burgemeesters te kort te willen doen, kan vermeld worden dat onder burgemeester Duiker (1950-1956) het nieuwe raadhuis aan het Raadhuisplein werd gebouwd. De ingebruikneming had plaats onder burgemeester Vader (1956-1971). Het vroegere raadhuis stond op de hoek van Oostlaan/Noordweg (zie afbeelding no. 32).
Omstreeks 1960 is dit gebouw afgebroken en door nieuwbouw vervangen. Nog vroeger vergaderden schout en gezworenen in een ander pand aan de Oostlaan, dat
thans nog deel uitmaakt van het café ‘Van Ouds het Raadhuis’, nl. de linkervleugel (zie afbeelding no. 30). Dit café draagt dus met recht deze naam. In oudere stukken wordt het aangeduid met het ‘Rechthuis’, hoewel het waarschijnlijk tevens een herberg was. Als bijzonderheid kan nog worden vermeld dat bij de grote brand van 1773 (zie hoofdstuk 11), die bij de bakker naast het Rechthuis was ontstaan, het Rechthuis zelf gespaard is gebleven. Een ooggetuige vertelde: “..De wind waaide stijf uyt den westen: dit maakte de brand zeerhevig. De selve (brand) sloeg achter het regthuis heen ..” (dat onbeschadigd bleef). Voorts valt nog te memoreren, dat in 1965 Koningin Juliana een werkbezoek aan Pijnackerheeft gebracht.
Het ligt niet in de opzet van dit boek om uitgebreid in te gaan op de bestuurlijke aangelegenheden in de 20e eeuw. Sommige aspecten hiervan komen in andere hoofdstukken ter sprake. Hier moge worden volstaan met te vermelden, dat na burgemeester Vader zijn opgetreden burgemeester Hempenius (1971-1981) en burgemeester De Prieëlle (1981-).
Bronnen:
- Catalogus van de tentoonstelling ‘Oud Pijnacker’, 1948/1949·
- De Nederlandsche stads-en dorpsbeschrijver L. van Ollefen, 1793.
- Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, A.J. van der Aa, 1839-1851.
- De Spiegel van Pijnacker, informatieboekje over Pijnacker van de Federatie-Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening in 1964, 1966, 1969 en 1972.
- Edities van het gemeenteblad ‘Pijnacker’, waarin artikelen van J. van der Ende, C.A., van der Ende, A.A. Fermont, S.H. Goppel-Reedijk, H.M.G. Houtzager, mr. J.M. Raven-horst, drs. J.B. Vermetten.
- Stadsrekeningen van Delft, Gemeentearchief, Delft.
- Archief van het Hoogheemraadschap Delfland inzake Baljuwschap Delfland.
- Kerkrekeningen, Archief van de Hervormde Gemeente te Pijnacker.
U bevindt zich hier: Home > Geschiedenis van Pijnacker > Schetsen van Pijnacker >








