Historische archiefvondsten
Historisch onderzoeker Paul Hogervorst heeft in het Gerechtelijk archief, in het kadaster en in diverse publicaties veel interessante zaken gevonden. Zijn leuke, bijzondere of opmerkelijke vondsten gaan onder meer over de herbergen De Verkeerde Weerelt en het Mophuis, over de Pijnackerse lijnbaan en de kolfbaan, over de scheepsmakerij en de stichting van de Zuiderstraat. Maar ook komt het bezit van de dochter van Maarten Tromp aan de orde. De vondsten zijn als korte stukjes tekst samengebracht op deze pagina.
1. Anne Maria Tromp verkoopt grond

Anne Maria Tromp, dochter van de bekende zeevaarder Maarten Tromp, was tot 1723 eigenaar van het weiland langs de Oostlaanvaart in Pijnacker. In het voorjaar van dat jaar gaat haar bezit over in andere handen. In het Rechterlijk archief bij Pijnacker staat bij 22 april 1723:
‘De burgemeester der stad Delft, Gasper van Kinschot, verscheen bij de schout en geswoorens van Pijnacker als testamentair gemachtigde van Vrouwe Anna Maria Tromp, douairière van Cornelis Gans, in leven ridder, baron van Nuland etc.
Verkocht wordt een schoon stuk weiland – groot 7 morgen – gelegen aan de Kerklaan, strekkende van de Kerklaan tot aan de Klapwijkseweg, langs de ‘Oost Laan waatering’.
De koper is degene die het zuidelijk aangrenzende stuk land al bezit. Het nieuw aangekochte land werd gehuurd door Cornelis Leendertsz van Es.
Arij Andries Hoogeveen betaalde de somma van 4800 gulden en nog 120 gulden ‘over de helft van het rantsoen’ (overdrachtskosten), contant.
2. De kolfbaan van Pijnacker aan de Oostlaan

‘De kooper zal nimmer het licht der ramen van de kolfbaan der nevensstaande herberg, thans toebehorend aan den kastelein Willem Goldberg, mogen belemmeren of op eenige andere wijze, door plantsoen, geboomte of dergelijke, mogen benemen of beletten, mits de eigenaar van die herberg en kolfbaan de bedoelde ramen, zoveel dezelve op het nu verkochte erf uitzigt hebben, steeds behoorlijk gesloten houde.’
Tekst uit de koopakte van februari 1851, waarbij een ‘woning met 2 huizen’ (locatie Oostlaan 16) door Adrianus Augustijn voor 500 gulden aan Johannes Vroomans, meester metselaar, wordt verkocht. De kolfbaan, behorend bij logement ‘het Wapen van Holland’ was blijkbaar overdekt en direct grenzend aan (de tuin van) het huidige Oostlaan 16.

3. Stichting en eigenaren van de huizen aan de Zuiderstraat
Uit het archief van het kadaster blijkt dat in 1896 het weiland aan de Zuidweg, waarop later woningen gebouwd zullen worden, door Johannes Bremmer verkocht is aan Jan Pieterszoon Sonneveld. In 1920 wordt door zijn zoon Gosewinus Sonneveld het tot tuinland omgewerkte perceel verkocht aan Jacob en Johannes Kostering, die de eigenaren zijn van een boerderij aan de Kerkweg .


In 1923 wordt het perceel land gesplitst en wordt een deel bebouwd met 24 huizen met erf. Deze arbeiderswoningen worden per stuk verhuurd. Opmerkelijk is dat alle? huizen binnen een jaar worden verkocht aan de Rotterdamse Christofina Joanna Bunk.
Dat zij, als eigenaar en verhuurder van de huizen, weinig onderhoud pleegde blijkt uit bijgaand krantenartikel in de Delftsche Courant uit december 1937.
In 1940 worden de huizen verkocht aan notaris Mr. Cornelis Plet. Hij blijft de huizen verhuren, maar vanaf 1961 worden er ook huizen verkocht, voornamelijk aan bewoners. In 1985 worden de resterende vijf huizen uit het bezit van Plet nagelaten aan zijn zoon de kandidaat-notaris Mr. Maarten Philip Jan Plet uit Amerongen, die het verhuren van de huizen voortzet.
4. Herberg ‘de Verkeerde Weerelt’ (Westlaan 2)

Op 1 oktober 1704 verkoopt Anthonij van Loon, brouwer in de brouwerij de Verkeerde Weerelt in Delft, aan Willem Jansz de Nijver: ‘een huis, erf, schuur, paarde- en koestalling, genaamd voorheen herberg ‘de Rode Leeuw’ tegenwoordig genaamd ‘de Verkeerde Werelt’ staande en gelegen aen de Laen alhier tot Pijnacker aen de noortwest hoeck van de viersprong aan de wegh naar Nootdorp’. Dus op de hoek van de Noordweg en de Westlaan.
Op 10 mei 1730 verkoopt Trijntje Hendricks van Meenen, weduwe van wijlen Willem Jansz de Nijver deze herberg aan Pieter Leendertz van Ruijven. Deze verkoop werd geadverteerd met de volgend tekst:
‘Uyt ‘er hand te koop een neringryke Herberg, genaemd de Verkeerde Waereld met een grote koestal, waer in jaerlyks veel Groninger en Vriese Boelhuyzen werden gehouden, met een paerdestal en kaetsbaen, staende buyten Delft tot Pynaker aan de Laen, zijnde tegenwoordig het Regthuys aldaer. Die geneegen is de Herberg te kopen, kome aldaer.’
Op 11 mei 1736 verkoopt Jan Gerrits Speck, getrouwd met Ariaantje van Claveren, die weduwe was van Pieter van Ruijven, de herberg ‘de Verkeerde Wereld’ aan Claas Jantsz Jongeleen. Als bijzondere voorwaarde bij deze verkoop wordt in akte opgenomen: ‘dat den cooper ofte latere bezitters in het gemelde vercogte nu nogte nooijt te eenige daagen de herbergerie, tapneeringe ofte iets diergelijks tzij directelijk ofte indirectelijk zullen vermoogen te hanteren ofte pocesseeren (bezitten).’
Waarom die bijzonder voorwaarde? Omdat Jan Gerrits Speck geen concurrentie van zijn oude herberg wilde! Hij was een nieuwe herberg begonnen op een andere locatie: ‘het Wapen van Holland’ (tegenwoordig restaurant Hudson) op het huidige Oostlaan 15.
5. Gedenksteen Westlaan 24

Boven de voordeur van Westlaan 24 prijkt in sierlijk handschrift de tekst: ‘Anno 1854’. Nog hoger. vlak onder de goot, is een gedenksteen ingemetseld. Op die gedenksteen staat de gegraveerde tekst ‘den eersten steen gelegd door S.V.D.B. 18-54’.
Maar wie is S.v.d.B. ?
Het pand wordt in 1852 openbaar geveild, de verkoper is Gijbertus Vroon, smid & wagenmaker, de koper is Simon van der Burg, (here)boer in Pijnacker. Van der Burg laat het pand gedeeltelijk slopen en herbouwen. Hij gaat hier wonen om zijn oude dagen ‘op het dorp’ door te brengen.
Simon van der Burg was getrouwd met Catharina Koot en bezat diverse kapitale boerderijen. Hij is geboren in Berkel en was één van de vier zonen van Arend Franke van der Burg. Deze Arend Franke wilde een fonds voor behoeftige familieleden. Vooral dankzij de nalatenschap van Simon van der Burg en Catharina Koot, die kinderloos bleven, kon het ‘Zedelijk Lichaam Armenzorg familie van der Burg’ opgericht worden. De nazaten hebben nog steeds jaarlijks een bijeenkomst.
6. Lijnbanen in Pijnacker.

Cornelis van der Klein, gehuwd met Alida Hogervorst, en zijn zoon Joannes van der Klein waren touwslagers en hadden lijnbanen in Pijnacker.
Vader Cornelis (‘Kleingaren fabrikant’) had een lijnbaan vanaf omstreeks 1838 ‘op het dorp’ achter zijn huis. Nu is dat Koningshof 14, naast de voormalige winkel van Van Baarle. Dit was een korte lijnbaan van circa dertig meter. Er is hier nog steeds een diepe tuin.
Na het overlijden van Cornelis in 1888 stichtte zoon Johannes van der Kleijn een lijnbaan op de Kerkweg, op de locatie en achter de huidige kapperszaak Kerkweg 68, Ada’s Haarmode.
Deze lijnbaan was 115 meter lang en werd in 1935 opgeheven.
Op een (korte) kleingaren-lijnbaan werd touw gemaakt voor visnetten, zeildoek en graanzakken.
Op de lange lijnbaan werd touw gemaakt voor de kleine scheepsvaart.
7. Koopmanswoning


In 1727 verkoopt Arij Andries Hoogeveen het pand Oostlaan 6 -8 (nu makelaardij De Laen) aan Claas Jantse Jongste: ‘een nieuw hecht en wel doortimmert huis en erve met hooibarg en een grote schuur, staande en gelegen achter malcanderen in ’t Oosteinde van de Laan.’
In 1758 wordt het pand verkocht aan zijn zoon Jan Jongste: ‘een huis en erve, bijhuisje en barg, boomgaard, mitsgaders een schuit, zijnde een trekvaartuig hebbende de vereiste grootte als zijnde boven de 4 lasten, leggende het zelve vaartuig in de Oostlaanwatering, vóór het verkochte huis en erve.’ Het huis werd verkocht voor 1500 gulden en de trekschuit voor 500 gulden.
Vóór het pand Oude Delft 74 in Delft is nog steeds een kadesteen aanwezig, die aangeeft waar de schipperschuit uit Pijnacker werd aangelegd.
8. Herberg het Mophuis

het ‘Weekblad van het Regt’ stond in 1863 het volgende: De beklaagde heeft bij een bijeenkomst in de herberg ‘het Moppenhuis’ scheldwoorden geuit tegen het polderbestuur en hun voorzitter. Volgens getuigen heeft hij de voorzitter uitgescholden met ‘lamme verdoemeling’ en ‘smerige voorzitter’ en het bestuur met ‘lammelingen’ en ‘lorrenbossen’. Hij werd veroordeeld tot f 2,50 boete en de proceskosten.
Herberg het Mophuis stond, zoals onder meer blijkt uit een akte uit 1789, aan de Vlielandseweg bocht Katwijkerlaan, later smederij Verbakel met benzinepomp.
9. Een scheepsmakerij in Katwijk

Drie generaties Van der Meer waren ‘scheepmaker’ aan de Katwijkerlaan 46. Dit waren Pieter (1760-1850), Gerrit (1800–1866) en Arie Gzn van der Meer (1835-1910). Deze boerderij is nu een rijksmonument en staat bekend als de boerderij van Millenaar.
De scheepmakerij lag langs de vaarroute van Delft naar Zegwaard (Zoetermeer). Het hele gebied Voor-Katwijk (nu ‘Boezem terrein’) stond tot omstreeks 1850 onder water. In 1876 werd de scheepsmakerij opgeheven en werd de boerderij een veeboerderij.
In 1920 werd de boerderij eigendom van Helena van der Wel. Tekenaar Jan Verheul maakt er in die tijd een foto en een aquarel van.
Bij een openbare veiling in 1929 kwam de boerderij in handen van de familie van Beveren, die deze boerderij verpachtte aan Millenaar. Vanaf 1950 is de familie Millenaar eigenaar van de boerderij. Op het hek bij de boerderij stond een spreuk die ongeveer als volgt luidde: ‘wie mest mist niet, hij die niet mest die mist’
10. Katwijks?

In archieven valt veel te vinden, maar spreektaal ontbreekt. Hieronder toch een stukje ‘Painekers’ uit een boekje over streektaal uitgegeven door het HGOS in Zoetermeer.
De tuinder zegt tegen zijn knecht Adrianus Borst: “Jôhnus d’r mot gelaje worre. Me hebbe nog een wage vol, al is gistere de hurrest begonne en de vailing in Paineker begint om hallef ellef.” “Ja baas, mar d’r stonge gistere al een hilleboel kiste klaar. Benne d’r ok arepels bai?” “Ja, die zak mettie grote kniesters is veur me zwager in de Kattekse buurt; hai weunt daar vlak bai ’t Baarsie. Azzie terugkom, ga je daar op main koste mar een glasie bier drinke. Laai nou eerst de bojum vol en dan de rest.” Janus ging naar Pijnacker en kwam laat in de middag terug. “Je ben an de late kant.” “Ja baas, wat zakkie zegge, ‘k heb nog een bekeuring ok gekrege. Net deur de boomse kwam ik Baggerman tege, je weet wel, die stille pliesie. Ik kon hém wel, mar hai main zeker nie. Hai zee, ‘komper ’s af, je ben vuls te zwaar gelaje, dâ bist kent haast nie trekke. Hoe hiet e?’ Ik zee ‘Borst Baggerman’. ‘Zo’, zee die, ‘das een dubbelde bon man; de wet overtreje en een overhaidspersoon in functie nog veur de gek houwe.’ ‘Ik hou je nie veur de gek’, zee ik, ‘ik kent toch ok nie hellepe da me voader Borst hiette.”
11. Een wandeling van Delft naar Pijnacker in 1895
Een fragment uit de Geïllustreerde Gids voor Delft en Omstreken, H.J. Berkhout, 1895:
‘Eindelijk gekomen aan een brug, zien we reeds de huizen van het gehucht Delfgauw. Het aardige brugje over, zijn we op een mede goed onderhouden grintweg, in het begin aan zijn linkerzijde omzoomd met een lange rij knotwilgen, rechts door de vaart, alles steeds zoo Hollandsch als maar mogelijk is. Een paar boerderijen, een stoomolieslagerij met eenige molens geven aan het vriendelijke landschap afwisseling.
We gaan het aardige gehucht, met nette boerenhuisjes en een knap schoolgebouwtje door en slaan den weg naar Pijnacker in, welk dorp we in een twintig minuten bereiken kunnen. Ook hier alles even welvarend en frisch.
Het torentje (rechts) in de verte boven de boomen uitstekende is dat der Protestantsche kerk van het dorp. Al spoedig zijn we aan het einde van den weg de drie molens (twee aan de Overgauwseweg en een aan de Rijskade) voorbij, op een waarvan men bet jaartal 1669 bespeurt en staan nu aan het begin van het dorpje.

Een grachtje (de Laanvaart) doorsnijdt het, de straatweg langs de gracht is met nette woningen omzoomd waarbij we verschillende nieuwe opmerken. Bij het hoekhuis (hoek Noordweg- Oostlaan), het huis van den burgemeester der Gemeente, waar de weg zich in tweeën splitst, nemen we onze route over het brugje rechts (Kerkweg) en komen zoo in een gedeelte van het dorp, dat er nog wat ouder uitziet, men zie o. a. het typische oude huis links met de zware boomen bijna vlak voor den gevel. Aan weerszijden boerderij aan boerderij, die getuigen, dat niet veel armoede gekend wordt in dit dorp.
Iets verder aardige kleine, wit geschilderde bruggetjes, (over de sloot langs de Kerkweg) die vriendelijke woonhuizen met boompjes als veranda’s daarvoor geplant, met den landweg verbinden. ’t Is de achttiende eeuw, de pruikentijd herlevende !
Nu treft ons weder een net gerestaureerd huis in welks gevel ’t jaartal 1647, hoewel we aan den bouw daarvan zouden zeggen dat het ouder was.
Reeds op eenigen afstand kwam ook het oude karakteristieke dorpskerkje (de Dorpskerk) door het groen heen kijken.
We zijn het genaderd en kunnen het nu in zijn geheel beschouwen. De toren is wel het oudste gedeelte er van en staat bijzonder scheef en tevens krom. ’t Kerkje biedt ruimte voor heel wat kerkgangers. De pastorie achter de kerk verscholen schijnt ons mede zeer ruim gebouwd.
Op het dak der kerk worden we een ooievaarsnest gewaar, terwijl het geheele gebouw omgeven is door hooge boomen, wat hier met de oude huisjes langs den weg, waarop wij ons bevinden, een plekje vormt vol landelijke poëzie. Verlaten we nu dit oord des vredes om op onze schreden terug te keeren, weder denzelfden weg (Kerkweg) langs, begroet door een heirleger zwaluwen, die hier druk nestelen.
Gekomen bij des burgemeesters woning gaan we den weg naar Nootdorp, die recht voor ons uit ligt, niet op; maar nemen liever eerst een kijkje in het eenzaamste gedeelte van het dorp aan onze rechterhand.
Hier bevindt zich de secretarie, alsmede een R.K. Kerk (nu de Drie Heeren), die weldra plaats zal maken voor een grooter en fraaier gebouw.
Zijn we vermoeid dan kunnen we in de zindelijke gelagkamer van de dorpsherberg (nu Hudson) wat uitrusten en daarna den Nootdorpschen weg (Noordweg) opstappen.’
12. Sint-Joannesgesticht

In het gedenkboek bij het honderdjarig bestaan in 1922 van de congregatie van de zusters der H. Maagd Maria, staat het navolgende over Pijnacker en het klooster. In die tijd stond er nog een monumentaal hekwerk als toegang bij Oostlaan 25, waarvan tegenwoordig nog maar een klein deel over is.
‘Een frisch Zuid-Hollandsch dorp met een bevolking, hoofdzakelijk in tuinderij haar bestaan vindend, met een fraaie kerk en dicht er bij een kloostertje van de zusters van het Gezelschap van Jezus, Maria, Jozef. Sinds den 13de Augustus 1900, den feestdag van den H. Joannes Berchmans, den patroon van het klooster, zijn onze zusters te Pijnacker gevestigd en bewonen zij de voormalige pastorie.
Zij houden zich bezig met het kleine grut te ‘bewaren’ en te ontwikkelen. Zij geven aan de grootere meisjes onderricht in naaien en knippen en andere vrouwelijke handwerken. Van 1901-1918 hebben zij ook lager onderwijs gegeven aan de meisjes. Dit is nu tijdelijk onderbroken, de meisjes bezoeken de meestersschool. Doch lang zal het niet meer duren of Pijnacker heeft weer een eigen R.K. lagere meisjesschool.
Ook bestaat reeds plan een nieuw klooster te bouwen. Een mooi en geheel vrij liggend terrein, tegenover de kerk, ligt er al voor gereed, groot genoeg, om er een flinken tuin af te nemen, dien de zusters bij haar tegenwoordige klooster moeten missen. Het kleine klooster te Pijnacker met zijn zes bewoonsters, heeft toch het groote voorrecht, in zijn kapel het H. Sacrament te mogen bewaren.’
Het nieuwe klooster is er nooit gekomen.
13. Een teken uit het verleden
Op de voorgevel van Oostlaan 30/30a steekt aan de rechterkant een vreemd stuk metaal uit, in een granieten blokje. Wat is dit en wanneer is het geplaatst?
Op een foto van omstreeks 1910 staat een deel van de Oostlaan afgebeeld. Hierop is een ornament te zien, waarvan de basis bij de muur overeenkomt met het nu nog zichtbare restant.


Het huis Oostlaan 30/30a heeft een lange historie. De voorganger van dit huis is bij de grote brand van september 1773 ‘door de vlammen vernield geworden’. De toenmalige bewoner, timmerman Leendertz van der Stap, herbouwde de woning na de brand.
In 1830 was de woning van timmerman Nicolaas Verheul, die het verkoopt aan marktschipper Cornelis van der Kaaden. Daarna kocht Simon van der Burg het huis, dat hij in 1864 liet herbouwen en splitsen in twee woningen.
In 1871 werd het pand, na het overlijden van Simon van der Burg en zijn vrouw Catharina Koot, nagelaten aan de Roomsch Catholijke Kerk. In 1877 werd het pand verenigd tot één huis, en in 1899 weer gesplitst in twee huizen.
In 1911 werd het pand weer verenigd samengevoegd één huis, als Engelbertus Andreas Tiel Groenestege met zijn vrouw Sophia van der Vlught, in dienst van katholieke kerk, er gaan wonen. Dit creëerde ruimte voor 15 nakomelingen.
Het is niet duidelijk uit welk jaar dit ornament komt. Dateert het misschien uit 1864, als Simon van der Burg het huis herbouwt?
14. Willem V van Oranje-Nassau komt in 1768 door Pijnacker

‘Pijnacker, 28 augustus. Gisteravond om half acht, hebben wij het geluk gehad om de koninklijke hoogheden, onze geliefde Prins Erfstadhouder, de prinses gemalin en prins Hendrik van Pruissen hier te zien passeren.
Onze inwoners hebben hun vreugde betoond met het uitsteken van vlaggen, het luiden van de klok enz.. Voor het huis van de schout van deze heerlijkheid was een erepoort opgericht, waardoor hunne doorluchtige en koninklijke hoogheden zijn gepasseerd. Deze ereboog bestond uit fraai latwerk; de hoeken van de staanders waren versierd met franjes, waaruit een Oranjeboom stak. Boven op de boog stond een engelfiguur (faam) met een bazuin aan de mond. In de boog, met afhangende bloemvormige versiersels, waren aan de oost- en de westzijde enige vaarsjes te lezen.’
De prins Erfstadhouder was Willem V van Oranje-Nassau (1748-1806). Zijn prinses gemalin is prinses Frederika Sophia Wilhelmina van Pruisen (1751-1820). Hendrik van Pruisen (1726-1802) is de neef van Wilhelmina en broer van Frederik II.
De doortocht door Pijnacker was onderdeel van een kennismakingsreis die Hendrik in 1768 maakte door Nederland. Hij werd vergezeld door Willem V en zijn jonge nichtje Wilhelmina, de kersverse echtgenote van Willem.
In deze tijd waren er al spanningen tussen de Oranjeklanten en de patriotten. Het is duidelijk dat de schout van heerlijkheid Pijnacker Oranjegezind was, evenals de Opregte Groninger courant die op 2 september 1768 dit bericht plaatste.
15. Het kerkgebouw Noordweg 15/17

Een groep protestanten is het niet eens met de gang van zaken bij de Nederlands Hervormde Kerk. In 1875 koopt deze groep ‘dolerenden’, ondersteund door de Confessionele Vereeniging gevestigd te Utrecht, het stukje grond waar nu Noordweg 15 en 17 op staan en bouwt er een evangelisatiegebouw (kerk). In 1884 vertrekt de aangetrokken evangelist en het gebouw verloor zijn functie.
Het kerkgebouw van de Confessioneele Vereeniging wordt in 1886 verkocht aan Pieter Rensen, die het direct doorverkoopt aan metselaar Gerardus Schuring. In 1937 wordt het gebouw opnieuw geveild en verkocht aan Adrianus van Winden. Hij verbouwt het pand tot twee woningen en verkoopt deze in 1941.
In 1903 vindt er een doorstart plaats van de ‘Confessionele Vereniging’: de Gereformeerde Vereeniging van Pijnacker wordt opgericht en in 1904 wordt een nieuw kerkgebouw opgeleverd aan het begin van de Kerkweg. De gereformeerden bouwen in 1929 op die locatie een ander kerkgebouw, van architect Plooij.
16. Het Roomse Kerkhuijs

Op 12 september 1773 ontstond er brand in een schuur van bakker Andries Peijs aan de Oostlaan, vlak bij de Noordweg. Bij westenwind sloeg de brand achterlangs in bij de woningen vanaf huidige Oostlaan 11. Zes huizen en de roomse kerk en pastorie (huidige Oostlaan 25/26) brandden af.
In oktober 1773 deed schout Adrianus Post Brants een voorstel aan de schout om, als het kerkgebouw herbouwd zou worden, het dan vooral niet groter te laten zijn dan het oude gebouw.
‘Vergadering gehouwden bij schout, ambagts bewaarders, agtemannen binnen Pijnacker, geswoorens en kerkenraad aldaar, ten huijze van den schout des avonds naer de cathecizatie op zondagh den 31e october 1773 is door de schout ter vergaderinge voorgedragen dat vermits door den ongelukkigen brand op den 12 september dezes jaars voorgevallen, onder anderen het roomse kerkhuijs is verbrand, dat na alle waarschijnlijkheid die van de Roomse gemeente sullen verzoeken aan de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden het kerkhuijs te herbouwen dog dat hij beducht was dat die van de Roomse gemeente zouden verzoeken dat niet alleen het voornoemde kerkhuijs wierde herbouwd, maar zelfs vergroot, dat derhalve den schout aan de vergadering in overweging gaf vermits het afgebrande kerkhuis groot genoeg is geweest om de roomse gemeente te bevatten, of het nodig zoude zijn dat door de collegien gezamenlijk aan de Ed. Mog. Heeren gecommiteerde Raden bij requeste wierde verzocht dat den opbouw van het kerkhuijs, indien het door hun Ed. mog. wierde geaccoordeert, niet anders geschiede dan op de oude fondamenten van het afgebrande kerkhuijs.’
17. Het tolhek

Vanaf halverwege de 17de eeuw tot het jaar 1932 werd tol geheven op de grens van Pijnacker naar Berkel en vica versa. De locatie was aan de voormalige Klapwijkseweg, waar nu de grote rotonde ligt.
Op een flinke steenworp afstand van de oorspronkelijke locatie is een replica van het Tolhek (ook wel ‘Meerhek’ genoemd) gebouwd. Hierbij zijn de originele stenen leeuwtjes gebruikt. Op de plattegrond is met een rode pijl de nieuwe locatie van het Tolhek weergegeven.
De herbouw was een initiatief van de Historische Vereniging Berkel-Rodenrijs. Op hun site https://sites.google.com/…/proje…/herbouw-tolhek/replica is veel informatie over het Tolhek beschikbaar.
