HGOP, pijnacker
z website 1.1 hervormde toren

HGOP Brengt geschiedenis dichtbij!

z website 1.2 rk kerktoren

HGOP Brengt geschiedenis dichtbij!

z website 1.3 witte huis

HGOP Brengt geschiedenis dichtbij!

z website 1.4 1647

HGOP Brengt geschiedenis dichtbij!

z website 1.5 cjmv

HGOP Brengt geschiedenis dichtbij!

Schetsen van Pijnacker, hoofdstuk I

Schetsen van Pijnacker

Uit: Schetsen uit de geschiedenis van Pijnacker, 2de druk,1986

Het ontstaan van de streek

 

Het gebied, waarin Pijnacker ligt, is zo ongeveer tien eeuwen geleden gevormd, maar om de wordingsgeschiedenis beter te begrijpen moeten wij veel verder teruggaan en wel tot ±2300 voor Christus.

Omstreeks die tijd sloot zich de duinenrij langs de Hollandse kust op enige riviermonden na, namelijk die van Rijn, Maas en Schelde. Het achter de duinen liggende gebied tot Utrecht toe had een ondergrond van zeeklei. Het bestond toen waarschijnlijk hoofdzakelijk uit banken, platen, schorren en zoutwater- moerassen.

Door de rivieren en de regen werd het water daarna geleidelijk zoet en na 2000 v. Chr. nam de plantengroei sterk toe.

Uit de afgestorven planten vormde zich een veenlaag die op de oude zeekleilagen kwam te rusten (afbeelding no. 1). Dit ging eeuwen door. Het gehele middengebied van Holland werd langzamerhand een laagveengebied. Op de hoger gelegen plaatsen kwam ook bewoning, wat uit opgravingen is gebleken (o.a. in Vlaardingen).

Afb. no. 1: Vorming Hollandveen (tek.: G. Immerzeel)

Toen kwam de grote ramp. Dat was ongeveer in 300 v. Chr. De zeespiegel was allengs gestegen. De duinen waren wel hoog genoeg om het water te keren, maar de rivieren hadden in het vlakke land weide en vertakte mondingen gemaakt. In de Maas- Merwede delta brak de zee door en overstroomde vanuit het zuiden het middengebied van Zuid-Holland (afbeelding no. 2).

Afb. no. 2: Begin pre-romeinse overstromingsperiode (tek.: G. Immerzeel)

De schaarse bewoners uit die tijd beschikten nog niet over de middelen om zware dijken te bouwen en zo kreeg de zee vrij spel Twee maal daags kwam de vloed en overstroomde het land. Met de eb liep het water weer goeddeels weg.  Dit gebeurde jaar in, jaar uit, eeuw in, eeuw uit, vier eeuwen lang. Door het geweld, waarmee de vloed binnenkwam werden geulen of vloed- kreken in het veen uitgeschuurd(afb. no. 3). Het water bracht echter ook zand- en kleideeltjes mee en wat verder landinwaarts bezonken deze of werden aan de kanten afgezet.

Vooral ter weerszijden van de vloedkreken werden hele pakketten klei gevormd. Zanderige klei in het midden en naar de kanten een steeds dunnere, maar ook vastere laag, omdat daar de kleinste deeltjes bezonken (wij noemen dat vette klei). Bij eb stroomde het water niet altijd door de vloedkreken terug. De kreken, waardoor alleen water bij eb terugstroomde, de eb-kreken, hebben geen klei-afzettingen.

 

Afb. no. 3: Nederzetting uit de IJzertijd (ca. 300 v. Chr.) aan de oever van een nietverlande vloedkreek.(tek.: G. Immerzeel)

 

Afb. no. 5: Nederzetting uit de Romeinse tijd (ca. 200 n. Chr.) op een verlande vloedkreek. (tek.: G. Immerzeel)

 

Omstreeks het jaar 100 na Christus was het gebied achter de duinen door de sedimentatie (afzetting) weer zover opgehoogd, dat het zeewater niet meer dagelijks binnenstroomde.

Afb. no. 4: Eind pre-romeinse overstromingsperiode (tek.: G. Immerzeel)

De vloedkreken waren oorspronkelijk uitgeslepen in het veen, maar door de vulling met zand en klei waren ze ten slotte weer ongeveer gelijk komen te liggen met het veen. Toen het echter droger werd ging de grond inklinken. Het veen klonk verder in dan de klei. Wat eerst dus geulen waren, werden nu verhevenheden in het landschap, zogenaamde kleiruggen.

De mensen, die zich al tijdens het verlandingsproces hier vestigden, zochten de hoogste delen op en gingen dus bij voorkeur op deze kleiruggen wonen (afbeelding no. 5).

Heden ten dage zijn deze kleiruggen nog terug te vinden, niet alleen door de grondsoort, maar ook doordat ze belangrijk hoger in het terrein liggen. De oude dorpskern van Pijnacker, het gebied rond de Hervormde Kerk, ligt juist op het einde van zo’n kleirug, ontstaan uit een van een vloed- kreek, de Groote Gantel genaamd.

Deze was ontstaan na een doorbraak tussen Naaldwijk en Monster en liep via Poeldiijk, Wateringen en Delft naar Rijswijk en Pijnacker. Het riviertje de Gantel, dat door het Westland stroomt, is nog een overblijfsel van deze vloedkreek.

In Pijnacker liep de vloedkreek door wat nu het midden van het dorp is. Het is zelfs niet onwaarschijnlijk, dat de Pijnackerse vaart en de in 1970 gedempte Laanvaart overblijfselen van de oude vloedkreek zijn, maar dan in later eeuwen uitgediept en misschien recht getrokken om ze voor de afwatering en de scheepvaart te kunnen gebruiken.

In ons dorp wordt de kleiafzetting van de vloedkreek begrensd door de Sporthal bij de Noordweg, de Nobellaan, Groen van Prinstererlaan, Wilgenhof naar het huis met het rieten dak aan de Vlielandseweg 50 (de spoordijk is pas in het begin van de 20ste eeuw aangelegd), tot aan de boerderij van de fam. G. van Winden (Vlielandseweg 8). Daar gaat de grens langs de Maalsloot en de Oostwetering, ongeveer langs de Kleihoogt op de grens van Berkel en Pijnacker tot ongeveer achter de boerderij van gebr. Van Winden (Klapwijkseweg 93), vandaar naar de Overgauwseweg en dan met een grote boog langs de witte brug en de landerijen behorende bij de hoeve Wilhelminaburg, Oudeweg 2, naar de Schie.

Aan noord-, oost- en zuidzijde van deze ring ligt overal het oudere laagveengebied, wat verzonken ten opzichte van de kleitong. Alleen op de grens van de Hoge Noord en de Lage Noord (let maar eens op de afdaling waar de Meidoornlaan in de Thorbeckelaan) is geen geoefend oog nodig om het hoogteverschil te zien. Dit komt door het afgraven van de veen in de Lage Koord om turf te winnen.

Hierdoor is echter een veel groter hoogteverschil ontstaan dan op plaatsen, waar niet uitgeveend is. Daar bedraagt het verschil slechts één of enkele decimeters. Dit was echter juist genoeg om in het natte jaargetij droog te zitten. Daarom staan de oudste boerderijen op de oevers van de vloedkreken. Dit zijn natuurlijk niet meer de oorspronkelijke boerderijen, maar vroeger werd veelal een nieuwe gebouwd op de plaats waar de oude gestaan had.

Mooie voorbeelden zijn de boerderij in de bebouwde kom aan de Kerkweg 56 ‘Acht is meer dan duizend’ (afb. no.  6), die van de fam. L. Ammerlaan op kerkweg 72 (afb. no. 7) en die van de fam. G. van Winden op Kerkweg 74. Vervolgens vier boerderijen op het Hoogse Blok aan de Klapwijkseweg nl. de Monnikenwoning aan de Monnikenweg 23 (afb no 10) voorheen bewoond door de fam. J. Verburg, de boerderij van de fam.Ammerlaan op Klapwijkseweg 83, daarnaast de hoeve van de fam. P. Bregman op Klapwijkseweg 89 en ten slotte Hoeve Bijdorp van de gebr. Van Winden (voorheen fam. P.  Zegwaard) op Klapwijkseweg 93.

Wij vinden deze oude vestigingen ook op de Overgauwseweg, namelijk de boerderij van de fam. W. Ripping op Overgauwseweg 56 en van de fam. J. Verburg (voorheen bewoond door de heer D. van Koppen). Iets verder treft men de meest verlande vloedkreek van Pijnacker aan. Hierop staat van de fam. J. Sonneveld, Overgauwseweg76.

Een ander duidelijk voorbeeld van een verlande vloedkreek is, waar de hoeve Wilhelminaburg staat aan de Oude Leedeweg 2.

Afbeelding no 6. De 17e-eeuwse boerderij ‘Acht is meer dan duizend’ aan Kerkweg 56, naar  Afb. no. 6: De 17 een aquarel van Verheul uit 1929.

In het Zuideinde van Delfgauw treft men eveneens oeverwallen met daarop oude vestigingen aan, zoals de boerderij van de fam. C. de Hoog op Zuideindseweg 60, die van de fam. Van der Harg op Zuideindseweg 74, de hoeve genaamd ‘De Nieuwe Woning’ op Zuideindseweg 57 en twee boerderijen van de gebr. Van de Berg (afbeelding no. 9) voorheen bewoond door de gebr. Van Woerden op Zuideindseweg 80/82. In de 16e eeuw waren deze boerderijen eigendom van de Heren van Overschie.

Nog te noemen de boerderij van de fam. C. Sonneveld, Rijksweg 239, die van de gebr. Duindam, Rijksweg 221 en die van de fam. C.P. van Vliet, Ackersdijkseweg 32. Deze boerderijen liggen echter op een andere vloedkreek, namelijk die van het riviertje De Leede, ook Oude Leede genaamd.

Afb. no. 9: De 17-e eeuwse boerderij aan Kerkweg 72, naar een aquarel van Verheul uit 1929.

In Kethel, Poeldijk, Honselersdijk en Naaldwijk zijn op verlande vloedkreken Romeinse scherven gevonden, wat een bewijs is, dat hier in deze streek in de 2e – 3de eeuw na Christus bewoning was. Op Pijnackerse gebied zijn tot op heden geen scherven uit deze periode gevonden.

Men denke niet, dat de bewoners van de verlande vloedkreken van een ongestoord en rustig bestaan verzekerd waren. De zee bleef een bedreiging. Doorbraken en overstromingen herhaalden zich in de 2e helft van de 3e eeuw.

Weer vormden zich vloedkreken, doch deze kwamen niet zover landinwaarts als bij de vorige doorbraken. Ze bleven hoofdzakelijk beperkt tot de lijn Monster, Poeldijk, Wateringen, Maassluis en de omgeving van Vlaardingen. In deze tijd breidden ook de rivieren de reeds gevormde delta uit, waardoor de brede wateren tussen de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden ontstonden. Deze tweede overstromingsperiode duurde tot circa 850.

Omstreeks 1100 is de zee nogmaals doorgebroken (afb. no. 8). Het water kwam tot Maasland en De Lier. Spoedig daarna is men tot bedijking en bekading overgegaan, onder meer legde men een dijk van Monster via Naaldwijk naar Maassluis.

Afb. no. 8 De verschillende grote doorbraken en overstromingen (transgressie) in afgelopen duizenden jaren.

Hiermee is de wordingsgeschiedenis van het gebied waartoe nu Pijnacker behoort wel voldoende belicht.

Moeilijker wordt het als we het ontstaan van Pijnacker als woonkern in de tijd willen situeren. Dan tasten we gedeeltelijk in het duister, zoals trouwens bij nagenoeg alle steden en dorpen, behalve die welke met voorbedachten rade gebouwd zijn, zoals in ons land b.v. IJmuiden en Lelystad. In Pijnacker zijn, zoals reeds gezegd, tot heden geen Romeinse overblijfselen gevonden, maar er is ook nog niet zoveel archeologisch onderzoek verricht, dat op dit punt een definitieve conclusie kan worden getrokken. De gelegenheid tot archeologisch onderzoek doet zich maar sporadisch voor.  Overigens al zou hier bewoning in de Romeinse tijd zijn geweest dan nog is het de vraag of er van een permanente nederzetting zou kunnen worden gesproken. Het lijkt erop dat met uitzondering van de duinstrook het middengebied van Holland in de periode 300- 800 onbewoonbaar was, want er zijn in de gehele streek geen bewoningsresten van deze periode gevonden, ook niet op plaatsen, die voordien wel bewoond waren.

Waarschijnlijk werd het gebied geregeld door overstromingen geteisterd (al lopen de vloedkreken dan niet tot hier); ook is uit andere bronnen bekend, dat het klimaat, dat in de Romeinse tijd zeer mild was geweest, had plaats gemaakt voor een slechter en kouder weertype. Het meest waarschijnlijk is dat er geregelde bewoning kwam tussen 800 en 1000. Deze eerste bewoning gold ongetwijfeld de kleiruggen, zodat het wel zeker is dat Delft en Pijnacker de oudste plaatsen in het middengebied van Delfland zijn. De oudste historische vermelding van Pijnacker is in 1222, maar dan treden wij in de geschreven geschiedenis van Pijnacker die in de volgende hoofdstukken ter sprake komt.

 

Afb. no. 9: Nieuwe boerderij gebouwd op een oude Middeleeuwse vestigingsplaats aan de Zuideindseweg 82

Afb no 10: De 17-eeuwse boerderij ‘De Monnikenwoning’ aan Monnikenweg 23, naar een aquarel van Verheul uit 1929 (foto Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam)

Bronnen:

  • Van Steurvisser tot Stedeling, uitgave van de Stichting Flenio te Vlaardingen, 1973, ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van de werkgroep Helinium binnen de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN).
  • De zeven ambachten en het hoogheemraadschap van Delfland, mr.dr. J.P. Winsemius, 1962.
  • De geschiedenis van het hoogheemraadschap Delfland, mr.dr. F.J.  Dolk, blz. 23,  1939.
  • Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Obree

 

U bevindt zich hier: Home > Geschiedenis van Pijnacker > Schetsen van Pijnacker > Schetsen van Pijnacker, hoofdstuk I